Antwoorden - Responder
Infinitief | O infinitivo |
te antwoorden | responder |
 |  |
Tegenwoordige tijd | O presente |
ik antwoord | (eu) respondo |
jij antwoordt | (tu) respondes |
hij / zij / het antwoordt | (ele / ela) responde |
wij antwoorden | (nós) respondemos |
jullie antwoorden | (vós) respondeis |
zij antwoorden | (eles / elas) respondem |
 |  |
Verleden tijd | O pretérito |
Onvoltooid verleden tijd | O pretérito imperfeito |
ik antwoordde | (eu) respondia |
jij antwoordde | (tu) respondias |
hij / zij antwoordde | (ele / ela) respondia |
wij antwoordden | (nós) respondÃamos |
jullie antwoordden | (vós) respondÃeis |
zij antwoordden | (eles / elas) respondiam |
 |  |
Voltooid tegenwoordige tijd | O pretérito perfeito composto |
ik heb geantwoord | (eu) tenho respondido |
"Ik leef altijd in het heden. De toekomst kan ik niet kennen. Het verleden heb ik al niet meer.
Vivo sempre no presente. O futuro, não o conheço. O passado, já o não tenho.
"