Wachten - Esperar
Infinitief | O infinitivo |
te wachten | esperar |
 |  |
Tegenwoordige tijd | O presente |
ik wacht | (eu) espero |
jij wacht | (tu) esperas |
hij / zij / het wacht | (ele / ela) espera |
wij wachten | (nós) esperamos |
jullie wachten | (vós) esperais |
zij wachten | (eles / elas) esperam |
 |  |
Verleden tijd | O pretérito |
Onvoltooid verleden tijd | O pretérito imperfeito |
ik wachtte | (eu) esperava |
jij wachtte | (tu) esperavas |
hij / zij / het wachtte | (ele / ela) esperava |
wij wachtten | (nós) esperávamos |
jullie wachtten | (vós) esperáveis |
zij wachtten | (eles / elas) esperavam |
 |  |
Voltooid tegenwoordige tijd | O pretérito perfeito composto |
ik heb gewacht | (eu) tenho esperado |
"Ik leef altijd in het heden. De toekomst kan ik niet kennen. Het verleden heb ik al niet meer.
Vivo sempre no presente. O futuro, não o conheço. O passado, já o não tenho.
"