Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort die een handeling beschrijft, iets dat gebeurt. Als we denken aan werkwoorden denken we vaak aan actieve handelingen zoals 'doen', 'werken', 'lopen', maar passieve activiteiten zoals 'zitten', 'liggen' en 'slapen zijn ook werkwoorden, evenal woorden die een bepaalde innerlijke staat beschrijven zoals 'denken' en 'voelen'. Een werkwoord verandert van vorm afhankelijk van welk persoonlijk voornaamwoord ervoor staat; 'Ik werk', 'Jij werkt'. In het Portugees wordt het persoonlijke voornaamwoord meestal weggelaten. De uitgang geeft al aan welke persoon er bezig is: 'Falo' = 'Ik spreek', 'Falamos' = ''Wij spreken'. Alleen als er nadruk gelegd moet worden, wordt het persoonlijk voornaamwoord toegevoegd.
Het aanpassen van een werkwoord aan het persoonlijk voornaamwoord heet 'vervoegen'. Wanneer dat in een voorspelbaar patroon gebeurt heet het een regelmatig werkwoord. Wanneer de vormen van het werkwoord onvoorspelbaar zijn is het een onregelmatig werkwoord. Het Portugees heeft regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden worden vervoegd volgens een vast patroon. Het Portugees kent 3 van die vaste patronen die ook wel 'conjugaties' genoemd worden. Je herkent de 3 conjugaties aan de uitgang van de onverbogen vorm, ook wel de 'woordenboekvorm', en de 'infinitief' genoemd. Ze eindigen respectievelijk op -ar, -er en -ir. Om het werkwoord te vervoegen moet je die uitgang er af hallen, je houdt dan de stam van het werkwoord over. Daarachter plak je verschillende uitgangen die bij de persoonlijke voornaamwoorden horen. Hieronder een voorbeeld van ieder van de 3 conjugaties:
 |
-ar |
-er |
-ir |
Infinitief |
falar |
comer |
partir |
ik / eu |
falo |
como |
parto |
jij / tu |
falas |
comes |
partes |
hij / zij / ele / ela |
fala |
come |
parte |
wij / nós |
falamos |
comemos |
partimos |
jullie / vós |
falais |
comeis |
partis |
zij / eles / elas |
falam |
comem |
partem |
Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden worden niet vervoegd volgens een vast patroon. De vervoegingen ervan zijn grillig en onvoorspelbaar. Alle vervoegingen van ieder onregelmatig werkwoord moet je dus gewoon uit je hoofd leren. Enkele vast de meest gebruikte werkwoorden in het Portugees zijn onregelmatig, Voorbeelden van onregelmatige werkwoorden zijn:
ser (zijn), estar (zijn), ter (hebben), ir (gaan), fazer (doen/maken), dizer (zeggen), ver (zien), vir (komen), poder (kunnen), querer (willen), saber (weten), trazer (brengen), dar (geven), pôr (plaatsen/leggen), sair (uitgaan/vertrekken), haver (zijn/bestaan), caber (passen), crer (geloven), ler (lezen), perder (verliezen), ouvir (horen), pedir (vragen/verzoeken), sentir (voelen), dormir (slapen), cair (vallen).
|