Zijn - Ser
Infinitief | O infinitivo |
te zijn | ser |
 |  |
Tegenwoordige tijd | O presente |
ik ben | (eu) sou |
jij bent | (tu) és |
hij / zij / het is | (ele / ela) é |
wij zijn | (nós) somos |
jullie zijn | (vós) sois |
zij zijn | (eles / elas) são |
 |  |
Verleden tijd | O pretérito |
Onvoltooid verleden tijd | O pretérito imperfeito |
ik was | (eu) era |
jij was | (tu) eras |
hij / zij / het was | (ele / ela) era |
wij waren | (nós) éramos |
jullie waren | (vós) ereis |
zij waren | (eles / elas) eram |
 |  |
Voltooid tegenwoordige tijd | O pretérito perfeito composto |
ik ben geweest | (eu) tenho sido |
"Ik leef altijd in het heden. De toekomst kan ik niet kennen. Het verleden heb ik al niet meer.
Vivo sempre no presente. O futuro, não o conheço. O passado, já o não tenho.
"